Welkom op de pagina met liedbesprekingen van Koorhuis. Hier vindt u diepgaande analyses en reflecties op diverse liederen, waardoor u een beter begrip krijgt van de achtergrond, de betekenis en de context van elk lied. Onze besprekingen zijn bedoeld om u te inspireren en uw luisterervaring te verrijken.

Christus is verrezen - ZJ 405

 

Het gekende Paaslied ‘Christus is verrezen’ (ZJ 405) heeft een heel rijke voorgeschiedenis. Het gaat terug op een Duits geestelijk lied ‘Christ ist erstanden’ dat in het brede Duitse taalgebied reeds in de 12de eeuw bekend was.

 

De oudste bron met de vermelding van het lied (enkel het ‘incipit’ voorzien van neumen) is teruggevonden in het Liber Ordinarium des Mengotus. Dit boek bevat een ordening van de liturgie voor het ganse jaar en is ontstaan in een klooster van Augustijnen in de omgeving van Salzburg rond 1150.

Het beschrijft het einde van het nachtgebed in de Paasnacht (Matutin – Metten): in toneelvorm werd de ‘Visitatio sepulchri’, het bezoek van de drie vrouwen en de apostelen Petrus en Johannes aan het lege graf nagespeeld. Het hoogtepunt van dit Paasspel was het Latijnse gezang ‘Surrexit Dominus’ (De Heer is opgestaan). De clerus antwoordde met het Latijnse ‘Te Deum’. Daarna zong de gemeente ‘Christ ist erstanden’ (de huidige eerste strofe).

Latere bronnen brengen het lied in verband met de Paassequentie ‘Victimae paschali laudes’. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen tekst en melodie van beide liederen.

De sequens eindigt met de belijdenis: ‘scimus Christum surrexisse a mortuis vere’ (wij weten dat Christus waarlijk verrezen is uit de doden). Het lied begint met ‘Christ ist erstanden von der Marter alle’.

De oudste overlevering van de hele tekst van de eerste strofe is te vinden in een handschrift uit de 14de eeuw in Klosterneuburg: ‘Christ, der ist erstanden von der marter alle, des soll wir alle fro sein, Christ sol unser trost sein. Kyrieleis’. In de 15de eeuw is in een brevier de tweede strofe overgeleverd: ‘Wär er nicht erstanden, die Welt, die wär zergangen’. De afsluitende Halleluia-strofe is in een ander handschrift uit de 15de eeuw teruggevonden.

Het lied heeft in de Reformatie zijn plaats gevonden in de zangboeken, het eerst in het Klugscher Gesangbuch uit 1533. Daarin staat het lied met de drie strofen. Op sommige plaatsen werd het lied gezongen samen met de Paassequentia ‘Victimae paschali laudes’. Daarbij werd het lied als een trope (invoeging) tussen de verschillende strofenparen van de sequentia gezongen. Het lied was zeer populair en werd ook door Martin Luther zeer hoog geacht. Hij sprak erover in zijn preken en heeft in 1524 een ‘verbeterde’ versie gemaakt: ‘Christ lag in Todesbanden’.

 

Strofe 1

‘Christ ist erstanden von der Marter alle‘: het woord ‘Marter’ (foltering) omvat het heilbrengende lijden van Jezus: zijn volledige passie. Naast pijn en kwelling, foltering en smart ook zijn dood. ‘Marter alle’ drukt uit dat het niet allen om zijn passie gaat maar om het  lijden van alle tijden. In die ene zin wordt duidelijk gemaakt dat dood en verrijzenis, Goede Vrijdag en Pasen bij elkaar horen.

‘des sollen wir alle froh sein‘: het geloof in de verrijzenis vormt de diepe grond voor vreugde, hoop en vertrouwen.

‘Christ will unser Trost sein’: zoals ‘Marter’ betekent ‘Trost’ in de middeleeuwen meer dan de huidige betekenis: vreugdevolle verwachting, levensmoed, vertrouwen en zekerheid.

 

Strofe 2

‘Wär er nicht erstanden, die Welt die wär vergangen‘: de tweede strofe is een variatie op de verklaring/het getuigenis van de eerste strofe door de overweging van het tegendeel. Was Christus niet verrezen, dan zou de wereld vergaan zijn.

 

Strofe 3

De derde strofe wordt beheerst door een drievoudig Halleluia met daarna de herhaling van het slotvers van de eerste strofe. Het Halleluia is in de aardse liturgie het inoefenen van het gezang van de hemelse koren. Het Halleluia is het gezang van de hemelse vreugde.

 

Alle strofen eindigen met Kyrieleis, de Duitse versie van Kyrie eleison. Het is de antieke huldigingsroep tot Jezus Christus, de verhoogde Heer, die door de verrijzenis tot Kyrios (Heer) en koning geworden is.

 

De melodie staat in re-dorisch. De structuur is ABCB + Kyrieleis. De melodie zet onmiddellijk in op de kwint la en ontwikkelt zich dus niet vanuit de finalis re. Dit is een gregoriaans stijlmiddel om iets met nadruk te proclameren, zeker als de kern van de zin in de eerste woorden ligt. De melodie ontstond waarschijnlijk samen met de tekst. Wie deze gemaakt heeft is niet bekend. Inspiratiebronnen voor de melodie waren het ‘Alleluia. Christus resurgens’ uit de 10de eeuw en de Paassekwens ‘Victimae paschali laudes’ uit de eerste helft van de 11de eeuw.

Aan het eind van de 16de eeuw komt in Nederland een versie voor met vijf strofen in ‘Dit is een suyverlijkck boecxken’ dat in Amsterdam gedrukt is.

Christus is opgestanden
al wat der martelijen allen,
dus willen wy alle gader vrolyck zijn,
Christus sal onsen trooster zijn. Kyrieleyson.

Al zijn wij Gods ghevanghen,
Nae Christus is ons verlanghen.
Dat cruys dat moeten wij draghen,
sullen wij Christo behaghen. Kyrieleyson.

Christus heeft gheleden,
Hij heeft voor ons gestreden,
De vijant is verwonnen,
Den doot heeft hij verslonden. Kyrieleyson.

Christus is neder ghesteghen,
Hij heeft victorie vercreghen,
Hij is allen een medecijn,
Christus is onze verlosser fijn. Kyrieleyson.

Christus is nu verresen,
Aldus willen wij vrolyck wesen,
Die doot heeft verloren haren naam;
Christus is ons verlosser saen. Kyrieleyson.

De Nederlandse versie telt meer strofen, maar de inhoud en de sfeer verschilt niet veel van de oude en bondige Duitse tekst. Het Liedboek voor de Kerken (1973) heeft de 15de eeuwse verzen omgezet in hedendaagse woordenschat: ‘Christus is opgestanden’ (LDK 211). Prof. Dr. Klaas Heeroma (pseudoniem: Muus Jacobse) heeft dit werk gedaan. Hij heeft de uitdrukking ‘al van der martelijen allen’ (regel 2 van strofe 1) vervangen door ‘al van de moordenaars handen’ (17de eeuwse versie van het eiland Urk).

 

In de loop van de tijden ontstonden nog veel andere tekstversies. In 1965 werden twee nieuwe versies gepubliceerd. Een zeer vrije berijming van Huub Oosterhuis: ‘Christus is opgestaan’ en een nieuwe tekst op de oude melodie gemaakt door ‘De Hoeksteen’ die we vinden in ZJ 405. De Hoeksteen is de verzamelnaam voor Albert Boone, Frans Cromphout en Luk de Hovre, drie Jezuïeten die nieuwe liedteksten hebben ontworpen. De nieuwe liedtekst is duidelijk een vrije bewerking van het oude lied. De zes strofen zijn in paren gedacht. Strofen 1 en 2 zijn gedacht voor Pasen zelf. Strofen 3 en 4 verwijzen naar het verhaal van de Emmaüsgangers en naar verschijningsverhalen. Strofen 5 en 6 verwijzen naar Hemelvaart en Pinksteren.

 

Het lied is te beluisteren op CD ‘Door de wereld gaat een lied’ deel 4 .