Welkom op de pagina met liedbesprekingen van Koorhuis. Hier vindt u diepgaande analyses en reflecties op diverse liederen, waardoor u een beter begrip krijgt van de achtergrond, de betekenis en de context van elk lied. Onze besprekingen zijn bedoeld om u te inspireren en uw luisterervaring te verrijken.

Uit uw hemel zonder grenzen - ZJ 212

t. Huub Oosterhuis – m.: Floris van der Putt

 

De liedtekst is geschreven door Huub Oosterhuis (1933-2023) en gepubliceerd in ‘In het voorbijgaan’ (Uitgeverij Ambo, Utrecht 1968). De dichter liet zich inspireren door Filippenzen 2, 6-8: ‘Hij, die de gestalte van God had, maakte er geen aanspraak op aan God gelijk te zijn, maar deed afstand van zijn positie en nam de gestalte aan van een dienaar. Hij werd gelijk aan de mensen, en als mens verschenen heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis’.

Ignace de Sutter (1911-1988) omschrijft dit lied in zijn boek ‘Psalmen, hymnen en liederen’: ‘Dit lied brengt het mysterie van de menswording zo heel dicht bij ons menselijk bestaan, dat het zonder zijn geheim te verliezen, toch tastbaar binnentreedt in de diepste realiteit van ons leven hier op aarde’.

 

Strofe 1: Met ‘Uit uw hemel zonder grenzen’ wordt de goddelijke geboorte van Jezus weergegeven. Gods werkelijkheid is niet aan tijd of plaats gebonden. Onmiddellijk wordt een contrast gemaakt met ‘komt Gij tastend aan het licht’. De geboorte is geen spectaculair kosmisch gebeuren, maar diegene die genoemd wordt als ‘Gij’ krijgt een naam en een gezicht en is even weerloos als wij mensen. In één strofe tekent de poëtische taal het nederdalen vanuit de onmetelijke wereld van God, naar de wereld van de mens die broos en kwetsbaar is.

 

Strofe 2 herneemt de gedachten van de eerste strofe en stelt dat God als een kind is gekomen. Daarmee krijgt het weerloze een naam en een gezicht. Vervolgens wordt het kind vergeleken met twee vluchtige fenomenen: een schaduw en de wind. De schaduw wordt voorgesteld in een paradox: ‘een schaduw die verblindt’, terwijl het normaal het licht is dat verblindt. Misschien denkt Oosterhuis aan teksten uit het Johannesevangelie waarin Jezus zegt dat hij het licht van de wereld is. Het beeld van de wind wordt in de bijbel dikwijls gebruikt om de Geest van God aan te duiden. Bijvoorbeeld Jo. 3,8: ‘De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is eenieder, die uit de Geest geboren is’.

 

Strofe 3 bevat veel Bijbelse reminiscenties.

‘Als een vuur zijt Gij verschenen’:

Ex. 19,18: De berg Sinai was geheel in rook gehuld, want de Heer was daarop neergedaald in vuur.

Ex. 24,17: terwijl de Israëlieten de majesteit van de Heer zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg…

Ex. 40,38: Zolang hun tocht duurde, rustte overdag de wolk van de Heer op de tabernakel, ’s nachts verscheen er een vuur in, dat voor alle Israëlieten zichtbaar was.

Deut. 1,33: en u ’s nachts met een vuur en overdag met een wolk de weg wees die u moest gaan.

Deut. 4,12: Toen sprak de Heer tot u vanuit het vuur.

Deut. 5,4: De Heer heeft zich daar vanuit het vuur rechtstreeks tot u gericht.

Handelingen 2,3: Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten…

 

‘als een ster gaat Gij ons voor, in den vreemde wijst uw spoor’

Deze twee regels roepen het verhaal van de wijzen uit het Oosten op die door een heldere ster de weg naar de pasgeboren Jezus vonden, voor hen in een ver, vreemd land. (Mt. 2,1-11)

 

‘in de dood zijt Gij verdwenen’

Mt. 27,50: ‘Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf Hij de geest.

Mc. 15,37: Maar Jezus slaakte een luide kreet en blies de laatste adem uit.

Jo. 19,30: Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.

 

Strofe 4: ‘Als een bron zijt Gij begraven’: het verdwijnen in de dood van de vorige strofe krijgt hier een sterk positieve wending. De dood is voor Jezus niet het einde maar een begin van iets nieuws dat leven zal brengen. Misschien kun je hier ook de beeldspraak in lezen die Jezus zelf gebruikt heeft: ‘de graankorrel moet sterven in de aarde om vrucht voort te brengen’ (Jo. 12,24).

‘Als een mens in de woestijn’ verwijst naar het verblijf van Jezus in de woestijn gedurende veertig dagen. Dit was een voorbereiding op zijn publieke optreden.

‘Zal er ooit een ander zijn’: verwijst naar Johannes de Doper die toen hij in de gevangenis van koning Herodes zat, aan Jezus liet vragen: ‘Bent u degene die komen zou, of moeten wij een ander verwachten? (Mt. 11,3).

‘ooit nog vrede hier op aarde’: een vraag van alle tijden, die nog steeds actueel is. Deze vraag sluit helemaal aan bij psalm 2 die in de kerstnacht gelezen wordt: ‘Wat drijft de volken, wat bezielt ze toch? Wat is de waanzin die zij beramen?’

 

Strofe 5 laat een antwoord weerklinken op de vragen van de vorige strofe. Oosterhuis gebruikt hiervoor een beeld van het kerstverhaal zoals uitgedrukt in Jo. 1,14: ‘het Woord is vlees geworden’. Maar de komst van het Woord is geen gemakkelijk antwoord. Hoop en vrees blijven, genezing gaat met pijn. De laatste regel ‘als een nieuw begin van leven’ herneemt de thematiek van de eerste strofe, maar betrekt het op ons: het is een nieuw begin van leven voor ons, als een pijn die ons geneest.

 

Samenvattend kunnen we stellen dat Oosterhuis een indrukwekkende reeks van beelden gebruikt om de wereld van God en de wereld van de mensen te tekenen. De menselijke ontoereikendheid weerklinkt in: een kind, een schaduw, de wind die voorbijgaat, een begraven bron, een mens in de woestijn. Daartegenover contrasteert de goddelijke aanwezigheid: een vuur, een ster, een woord, een nacht van hop, een pijn die geneest en een nieuw begin van leven.

 

De melodie is gemaakt door Floris van der Putt (1915-1990), Nederlands priester-musicus, die rector cantus was van de kathedraal van ’s-Hertogenbosch. Hij is bekend als componist van Nederlandstalige liturgische muziek. De melodie bestaat uit twee grote zinsbogen en is van een ontroerende eenvoud. Ze past helemaal bij de inhoud van de tekst. Ignace de Sutter dicht haar alle kenmerken van een goed Nederlands volkslied toe: overwegend syllabisch gezang, natuurlijk-rustig spreekritme, kleine toonsprongen en een eerder beperkte toonomvang. Opvallend in de melodie is de vocalise op één woord of lettergreep in de laatste regel. Deze notentros is bewust gekozen voor de muzikale zetting van ‘weerloos’, ‘voorbijgaat’, ‘dood’, ‘vrede’ en ‘nieuw’. Het zijn woorden die telkens een hoofdgedachte van de strofe aanbrengen.

 

Het lied is te beluisteren op CD ‘Door de wereld gaat een lied’ deel 7.

 

Geraadpleegde literatuur:

  • zingtjubilate.be : liedbespreking van Ignace de Sutter en van Jeroen de Haan
  • liedboekcompendium.nl : liedbespreking
  • Ignace de Sutter, Psalmen, hymnen en liederen (Uitgeverij Emmaüs, 1978)
  • Arie Eikelboom, Hymnologie, een geschiedenis van de strofische zang in de westerse christelijk kerk. Deel XV: de ontwikkelingen in de kerkzang in de tweede helft van de twintigste eeuw tot en met het Liedboek voor de Kerken 1973. (Uitgeverij Huize Schuyt, 2018)